zondag 9 december 2012
Escher, Lewitt, Appel vanaf 1 euro op de nieuwe Catawiki kunstveiling
Belangen kunnen, zoals iedereen weet, niet genoeg verstrengeld worden: hoe meer strengen, hoe sterker de draad. Dus in een tijd waarin zowel het antiquariaat als de kunsthandel onder druk staan zijn nieuwe vormen van samenwerking die de positie van alle partijen kunnen versterken meer dan welkom. Het is vanuit deze gedachte dat Prentwerk onlangs een samenwerkingsverband aangegaan met Catawiki in Assen.
Catawiki is van oorsprong een website voor verzamelaars, die op de meest uiteenlopende gebieden zelf hun collecties online konden beheren (vandaar de toevoeging ‘wiki’) en van daaruit konden kopen en verkopen. De core business is nog steeds strips, een gebied waarop Catawiki in heel Europa en daarbuiten een grote reputatie heeft opgebouwd. Naast strips zijn er veilingen opgezet van ondermeer munten en postzegels. Het bijzondere van al deze wekelijkse online veilingen is dat een korte looptijd hebben ( van 3-6 dagen) en dat kavels worden ingezet op 1 euro. Vervolgens bepaalt de vraag de eindprijs.
Sinds een half jaar heeft Catawiki ook een wekelijkse boekenveiling, waar zeer uiteenlopende werken, variërend van antieke boeken tot bijzondere plaatjesalbums en eerste drukken, onder de digitale hamer komen. Vanuit de boekenveiling is toen het idee ontstaan om te komen tot een vorm van online kunstveiling. Het duidelijk dat deze een ander karakter zou moeten krijgen dan andere internetveilingen op dit gebied. Daarom is een nieuw concept ontwikkeld waarin, uiteraard, plaats is voor schilderijen, tekeningen en grafiek, maar ook voor bijzondere kunstboeken, multiples, kunstenaarsaffiches, foto’s, fotoboeken etc., kortom, een idee dat dicht staat bij waarmee Prentwerk zich bezighoudt en sinds een week heb ik het genoegen daarbij te mogen optreden als veilingmeester, die de inbreng coördineert en als aanspreekpunt voor de veiling fungeert.
Het is de bedoeling dat de Catawiki kunstveiling wekelijks een interessante en gevarieerde collectie items biedt voor de kunstliefhebber, waarbij de nadruk ligt op kunst na 1900. De kunstveilingen lopen af op dinsdagavond en u dient zich van tevoren als bieder in te schrijven.
Kijkt u zelf op www.catawiki.nl/kunstveiling, of stuur een mail naar info@prentwerk.nl of info@kunstforumnoord.nl als u meer wilt weten.
zaterdag 27 oktober 2012
MARC BIJL DOES NOT RULE IN HET GRONINGER MUSEUM
Af en toe moet het Groninger Museum duidelijk maken dat
het, ondanks de stoet brave Russen, Britten en Canadezen die de afgelopen jaren
voorbijtrokken, wel degelijk nog jong van geest is, en baanbrekend,
grensverleggend, uitdagend, controversieel, brutaal, of wat voor andere fraaie
termen Kees van Twist daar zo graag voor mocht gebruiken. En dan komt er een
jonge Nederlandse kunstenaar die tot op dat moment hoofdzakelijk actief was in het
galeriecircuit, en die krijgt een museale overzichtstentoonstelling aangeboden,
zodat zowel de kunstenaar als het museum meteen een primeur te pakken hebben.
Eerder hadden we al Erik van Lieshout en Folkert de Jong, en nu is het de beurt
aan Marc Bijl (1970), voor wie ten
behoeve van zijn tentoonstelling Urban Gothic een complete verdieping is ingeruimd.
Marc Bijl komt uit het alternatieve circuit, en dat
zullen we weten ook. Het aan hem gewijde
filmpje in de serie Hollandse Meesters in de 21ste
eeuw begint met een fragment waarin we zien hoe hij basgitaar speelt in
een punkbandje, dat, jawel, de naam Götterdämmerung draagt. Vervolgens gaan we zijn atelier in Kreuzberg, waar hij doende is met street art. Veel wijzer worden we er niet echt van. We zien het
grote zwarte beeld van Lara Croft met de sigaret dat nu ook in het museum staat.
De kunstenaar drinkt koffie op een plastic tuinstoel, scharrelt wat rond met
een wit doek, legt er een objet trouvé bovenop en haalt het dan weer weg. Hij pleegt
‘ingrepen in de openbare ruimte’ door op willekeurige plekken kreten als
‘chaos’, ‘terror’ of ‘anarchy’ te spuiten en plakt vervolgens ergens op
straat met zwart tape een kruis op witte plastic zakken gevuld met schuim. Maar
eigenlijk zijn zulke dingen niet bedoeld voor de straat, merkt hij nog op, maar
uiteindelijk voor een galerie of een museum. En ja, daar staan ze dus nu.
Eigenlijk is dat het eerste probleem waar je tegenaan
loopt in deze tentoonstelling: dat werken die hun oorsprong vinden in een
subcultuur nu opeens zorgvuldig uitgelicht in strakke museumzalen staan. Daar
wringt iets. Je krijgt het gevoel dat al die brutale teerbeelden die commentaar
leveren op de maatschappij waarin wij leven opeens een soort displaced persons zijn geworden, weggevoerd uit hun oorspronkelijke context en
neergeplant op een plek waar ze eigenlijk niet thuishoren: in het museum, het
bolwerk van burgerlijke cultuurbeleving. Het is een beetje alsof de Sex Pistols
een galaconcert houden in de Royal Albert Hall. Hier zijn ze niet meer alleen de
weerspiegeling van een bepaalde kritische opstelling tegenover de maatschappij,
maar worden ze ook geacht voor diezelfde maatschappij betekenis te hebben. Ze
worden getransformeerd tot kunstobjecten, op sokkels, met bordjes die het
allemaal uitleggen. En zo waren ze nooit bedoeld. Punk
art, gothic art en andere uitingen van sub- en tegencultuur werden, en
worden, in de eerste plaats gemaakt voor gelijkgestemden, niet voor een
museumpubliek van middelbare leeftijd en ouder. Want echte punkers gaan niet
naar het museum.
Iets vergelijkbaars zien we op een groot zwart doek met
daarop in gotische letters een citaat uit Hesse’s Steppenwolf, lang genoeg om te indruk te wekken dat de tekst voor de
kunstenaar belangrijk is. Dat kan. Maar Steppenwolf
is al zeker vijftig jaar lang een cult
book in alle varianten van de counter
culture, van hippies tot punkers. Generatie na generatie identificeert zich
al met de hoofdpersoon in een poging hun plaats in de wereld te vinden. Zo ook
Marc Bijl, blijkbaar. Geen enkel bezwaar tegen, een boek is geheel nieuw voor iedereen die het voor het eerst
leest en het feit dat miljoenen dat eerder ook deden maakt op dat moment niet
uit. Maar in een tentoonstelling is het niet meer dan een gemeenplaats.
‘Een voorbeeld
daarvan is het werk PORN, 2010 dat
het Groninger Museum verwierf. Dit werk refereert aan het werk Love van Robert Indiana, dat in de loop van de
tijd grote bekendheid kreeg als symbool voor de Love-generation van de jaren ‘60. Bijl paste de sculptuur
aan en vertaalde hem naar deze tijd. In een tijdsgewricht dat zijn naïviteit
voorgoed verloren lijkt te hebben en waarin sprake is van extreme
transparantie, verruwing en vergaande commercialisering, lijkt PORN als symbool niet meer dan een somber label
van de tijd waarin wij leven.’
Mooi gezegd, lijkt mij. Maar wat betekent het eigenlijk?
Dat de punker van weleer door middel van een artistieke verwijzing protesteert
tegen de verwildering der zeden? Een cynisch commentaar dat een beetje punker heden
ten dage allang niet meer in de liefde gelooft? Of is het gewoon een los ideetje,
en verder niet? Net zoiets als twee Rietveld-stoelen zwart bedruipen en het
werk ‘ZZ Top’ te noemen? Of een stalen hutkoffer voorzien van het opschrift ‘Bad
Art …. ‘? Grappig ideetje (hoewel de koffer misschien wat aan de krappe kant is),
maar naar meer moet je ook niet zoeken.
En het kan ook helemaal misgaan. De grote middenzaal is
door Bijl volgestouwd met beelden, op pallets met een gekleurde tl-buis eronder,
en een wand van luidsprekerboxen, waaruit een kakofonie aan historische stemmen
klinkt. Als het woord ‘chaos’ ergens op zijn plaats is, is het wel hier, hoewel
getracht wordt om daar, in onvervalst museumbordjesproza,
een mouw aan te passen:
‘Het nieuwe werk
dat Bijl speciaal ter gelegenheid van deze tentoonstelling maakt, zal een
geheel eigen interpretatie zijn van de traditionele beeldentuin. Van oorsprong
als plek om tot rust te komen en te genieten van de schoonheid, zal van deze
uitvoering eerder een ontregelende werking uitgaan.’
Zeker. Maar ontregelen is geen doel op zich; mensen ontregelen
kun je ook op een hoop simpeler manieren. Er moet, als de toeschouwer eenmaal ontregeld
is, ook iets voor in de plaats komen. Maar hier komt helemaal niets. Van de hele
installatie blijft, hoe je ook je best doet, uiteindelijk niets anders over dan een zwartgeteerd
tuincentum en een partij teringherrie, om in stijl te blijven. En laat niemand
nu aankomen met het verhaal dat dit nu juist de essentie van het kunstwerk
uitmaakt, dat verwachtingen en zekerheden door de kunstenaar worden
gedeconstrueerd, of wat voor andere artistieke prietpraat dan ook. Dit is gewoon
niet goed genoeg.
‘Wat is de essentie van de brand ‘Marc Bijl’?, werd de kunstenaar gevraagd in een onmiskenbaar
hedendaags getoonzet interview op
YouTube. ‘Jong’, antwoordt hij na enig nadenken, ‘Of adolescent. Dat is iets waar je een hele
poos mee door kunt gaan.’ Dat blijkt wel, en eigenlijk is dat ook het probleem.
Best sympathiek, zo’n dwarse jongen die
een beetje dwarse kunst maakt. Maar of hij ‘genadeloos de tijdgeest aanvoelt’,
zoals Sandra Smets in de NRC schreef, weet ik eigenlijk niet. Dat zijn wel hele
grote woorden. Misschien zijn eigen tijdgeest. Want dat adolescente waar hij
het zelf over heeft, is ook zijn beperking. De eerste vijf of zes zalen zijn
even aardig in hun energieke opstandigheid, maar tegelijkertijd ook wel erg
vluchtig en, excusez-le-mot,
leeftijdsgebonden. En als die dwarsigheid verdwijnt en hij onduidelijk in de
weer gaat met de recente kunstgeschiedenis, met verwijzingen naar bijvoorbeeld
Newman, Arp, Rothko en een serie flauwe Mondriaan-grappen, raakt hij de weg
kwijt en de tentoonstelling eigenlijk ook.
Marc Bijl is een kunstenaar die zoekende is, zo lijkt
het, naar wat hij wil en wat hij kan. Veel duidelijkheid heeft die zoektocht
nog niet opgeleverd, en meesterwerken ook niet. En misschien hoeft dat ook wel niet, maar dan moet
je je wel afvragen of zo’n kunstenaar in dit stadium van zijn loopbaan al een retrospectief
moet krijgen in het Groninger Museum. Voor een goede expositie mag ‘controversieel’,
‘grensverleggend’, of wat dan ook, hoogstens een bijkomend kenmerk zijn. Het
welslagen van een tentoonstelling als Urban Gothic staat of valt met de
vraag of zijn werk in deze nieuwe museale context ook iets te zeggen heeft. En
daar mankeert het hier aan. Beelden van anderen nemen (symbolen, logo’s,
teksten, schilderijen) en daar ‘iets mee doen’ levert uiteindelijk te weinig op
om zo’n grote tentoonstelling interessant te houden. Het blijft steken in een
verzameling quasi-rebelse gebaren,
oppervlakkige effectjes en kleine ideetjes, die vervolgens worden uitvergroot
en met een overdaad aan pretentie aan de museumbezoeker worden voorgeschoteld. Negen
zalen Marc Bijl is buiten proportie. Daarvoor heeft hij simpelweg te weinig te
vertellen.
De directeur van het Groninger Museum is, voor zover wij
weten, niet punk, en de samenstellers van de tentoonstelling ook niet. Om de
inhoud kan het niet gaan, want daarvoor heeft het geheel gewoon te weinig
gewicht. Dus uiteindelijk blijf je zitten met de ongemakkelijke vraag of het presenteren
van een tentoonstelling als Urban Gothic eigenlijk niet een vorm van koketteren is met een opvallende
buitenkant, publicitair misschien aantrekkelijk maar zonder al te veel
inhoud, ten behoeve van het eigen imago. En daar kun je toch, op zijn minst,
je twijfels over hebben.
De tentoonstelling is nog te zien tot en met 31 maart
2013. Dat is, inderdaad, erg lang.
zaterdag 29 september 2012
Yes ... But Is It Art? - NOTITIES BIJ NOORDERLICHT
Misschien hebt u het ook wel eens meegemaakt. U zit in een enigszins artistiek gezelschap, de glazen zijn nog maar half leeg, er wordt wat over kunst gepraat, maar het gesprek valt een beetje stil. En dan is er iemand die meent dat hij de conversatie weer wat moet vlottrekken en hij spreidt zijn armen en roept op licht pathetische toon uit: ‘Tja, maar wat is kunst?’ Het enige wat u op dat moment kunt doen is bliksemsnel een ander onderwerp ter tafel te brengen, maakt niet uit hoe triviaal of onbenullig, want het is zaak om koste wat het kost te voorkomen dat het volgende uur opgaat aan een volstrekt oeverloze discussie die alle kanten uitwaaiert, nergens toe leidt en absoluut niets oplevert.
Maar soms kom je er toch niet onderuit. Dan moet je er toch over nadenken. Niet als je ergens loopt, in een museum of in een galerie, en je vind het allemaal geweldig. Dan komt de vraag niet eens bij je op. Nee, het piekeren begint als je niet echt weet wat je ervan moet denken. Het is niet slecht, maar je staat ervoor en je kijkt ernaar, en er gebeurt niets. Je vraagt je af of het aan jou ligt, of aan het werk. Is het werk gewoon niet goed genoeg, of kijk jij er misschien op een verkeerde manier naar? Je probeert het opnieuw en je doet je best, maar het resultaat blijft hetzelfde: er werkt iets niet. En je gaat je afvragen waarom niet.
Museum Belvedère in Heerenveen is dit jaar de hoofdlocatie van de fotomanifestatie Noorderlicht. Het hele museum hangt vol en aan de voor- en achterkant zijn ook nog grote lattenconstructies getimmerd met nog veel meer foto’s. Het thema is dit jaar isTerra Cognita, over de relatie tussen mens en natuur. Het is een wel erg breed onderwerp, een soort parapluthema waar je van alles en nog wat onder kwijt kunt, maar dat hoeft op zich natuurlijk geen bezwaar te zijn. Binnen de kaders heeft iedere fotograaf immers toch zijn eigen benadering. Gewoon gaan kijken dus. En toen ging er iets fout tussen mij en Noorderlicht, iets dat niet werkte.
Aan de stellages op het grasveld bij de parkeerplaats hangen een paar foto’s van een bosrand en een open veld. Niets bijzonders, stukjes natuur die je overal op zondagmiddag kunt tegenkomen. Van afstand vraag je je af waarom de fotograaf in hemelsnaam zulke vreselijk saaie onderwerpen heeft gekozen. Daar moet toch een reden voor zijn. Als je de moeite neemt om het begeleidende tekstje te lezen, blijkt dat de serie ‘Camouflage’ heet, en dat ergens, goed verscholen, een militair zit, die zijn wapen op de camera, en dus op de toeschouwer, richt. En ja, als je goed zoekt, zie je inderdaad op iedere foto het kleine donkere cirkeltje van de loop ergens uit de struiken of uit het gras komen. Leuk verzonnen, denk je dan, maar levert dat nu een beeld op dat op zich de moeite waard is? Als je de grap eenmaal door hebt, is het beeld niet meer interessant.
Nog een voorbeeld: een serie foto’s waar, op het eerste gezicht, alleen maar wat bomen en struiken op staan. Het enige dat opvalt is dat steeds een deel van het beeld wat vaag is. Bordje vertelt dat de fotograaf in kwestie tracht ‘de wind zichtbaar te maken’ en dan snap je het wel: als je je sluitertijd maar lang genoeg maakt, komen die takken en struiken waar de wind het meest vat op heeft vanzelf onscherp in beeld. Prima, maar zonder die toelichting is het een tamelijk nietszeggend plaatje, en met de toelichting eigenlijk ook.
Op een wand in een van de kabinetten zijn, twee aan twee, acht foto’s opgehangen: op de ene staat steeds een macro-opname van een kleurige vlinder, op de andere een close up van chemisch vervuilde grond of water. Niks subtiels, niks diepgravends; klein boodschapje wordt er zo ongeveer met een voorhamer ingeslagen. Alweer zo’n flinterdun conceptje, denk ik dan: leuke plaatjes, maar met kunst heeft het niet zoveel niets te maken. Althans niet met het soort kunst dat ik de moeite waard vind.
Misschien is dat ook wel helemaal niet de bedoeling. Misschien zoek ik gewoon wel de verkeerde dingen. Misschien kijk ik wel teveel met een kunstoog naar een foto. Zolang de fotografie bestaat, wordt er in het kamp der fotografen al de discussie gevoerd of fotografie nu wel of niet kunst is, of moet zijn, of moet willen zijn, dat het een wezenlijk andere discipline is, die ook met andere maatstaven moet worden beoordeeld. Maar in ieder geval voor wat betreft de impact die hij moet hebben op de toeschouwer, mag je een foto toch als kunst mag bekijken? Als je niet meer mag verwachten dat een foto ontroert, intrigeert, indruk maakt, wat blijft er dan nog van over? Vrijblijvendheid: best aardig, maar het blijft je niet echt bij; het kan wel, maar het hoeft niet; zo kun je het doen, maar ook anders. En dat is dodelijk.
Natuurlijk, om u gerust te stellen, dit is niet het hele verhaal. Er hangen wel degelijk mooie foto’s, en goede foto’s, en boeiende foto’s. Gaat u vooral zelf kijken, bedoel ik, kies uw eigen favorieten en concludeer dat ik volstrekt ongelijk heb. Maar het was wel mijn probleem met de Noorderlicht tentoonstelling. Zoveel foto’s, en zo weinig beelden die je raken met een soort onontkoombaarheid, een overtuigingskracht die hun bestaansrecht als het ware vanzelfsprekend maakt. En hoe komt dat? Gebrek aan ambitie bij de fotografen zelf? Gemakzucht, te gauw tevreden zijn met een ideetje en paar mooie plaatjes? Niet streng genoeg geselecteerd, omdat op zo’n groot aantal die of die er ook nog wel bij kan? Komt het misschien omdat natuur, fotografisch gezien, al gauw zijn beperkingen heeft en je wel van heel goeden huize moet komen om iets wat in de eerste plaats fysiek moet worden ervaren met dezelfde intensiteit te vangen in een tweedimensionaal beeld? Of is het gewoon omdat ik mensen eigenlijk spannender vind dan natuur?
Ik kwam er niet uit, en uiteindelijk reed ik terug naar huis met een gevoel van onvrede en lichte ergernis. Ik had al wel een paar besprekingen in de krant gelezen, maar waarom was er was niemand die hier iets over zei? Mensen die alles prachtig vinden zijn bijna net zo erg als mensen die alles niks vinden. Was ik de enige die niet onverdeeld enthousiast was?
Ik nam me voor om terug te gaan naar de fotogalerie van Noorderlicht aan het Aa-kerhof in Goningen, waar een duo presentatie te zien is met werk van Rob Nijpels en Awoiska van der Molen. Het is misschien niet zo’n heel gelukkige combinatie, die twee, maar daar wil ik het nu niet over hebben. En het was ook jammer dat de opening enigszins werd ontsierd door de ijdeltuiterij van curator Leo Divendal, die zichzelf wel wat erg nadrukkelijk in het centrum van de belangstelling plaatste. Maar daar gaat het nu ook niet om. Er hingen wel een paar foto’s van Awoiska van der Molen die zich op de een of andere manier hadden vastgehaakt in mijn geheugen. Ze hing niet op de Unseen fotografiebeurs in Amsterdam, en ook niet in Museum Belvedère, maar zelfs na de ettelijke honderden foto’s die ik binnen het tijdsbestek van één week onder ogen had gehad, waren er een paar die nog nog haarscherp op mijn netvlies stonden. Ook landschappen, maar wel landschappen die intrigeren, beelden waar je naar terug loopt om ze nog een keer te zien en die je, als je tenslotte richting uitgang loopt, wel mee zou willen nemen omdat je nog niet uitgekeken bent.
Misschien moet ik nog maar een keer teruggaan. Of naar Museum Drachten, een van de andere locaties van Noorderlicht. Alle wijzers terug op nul en gewoon opnieuw kijken.
En tja, wat is kunst? Eigenlijk weet ik het ook niet. Misschien kunnen we het er nog wel eens over hebben, onder een borrel of zo.
Ik nam me voor om terug te gaan naar de fotogalerie van Noorderlicht aan het Aa-kerhof in Goningen, waar een duo presentatie te zien is met werk van Rob Nijpels en Awoiska van der Molen. Het is misschien niet zo’n heel gelukkige combinatie, die twee, maar daar wil ik het nu niet over hebben. En het was ook jammer dat de opening enigszins werd ontsierd door de ijdeltuiterij van curator Leo Divendal, die zichzelf wel wat erg nadrukkelijk in het centrum van de belangstelling plaatste. Maar daar gaat het nu ook niet om. Er hingen wel een paar foto’s van Awoiska van der Molen die zich op de een of andere manier hadden vastgehaakt in mijn geheugen. Ze hing niet op de Unseen fotografiebeurs in Amsterdam, en ook niet in Museum Belvedère, maar zelfs na de ettelijke honderden foto’s die ik binnen het tijdsbestek van één week onder ogen had gehad, waren er een paar die nog nog haarscherp op mijn netvlies stonden. Ook landschappen, maar wel landschappen die intrigeren, beelden waar je naar terug loopt om ze nog een keer te zien en die je, als je tenslotte richting uitgang loopt, wel mee zou willen nemen omdat je nog niet uitgekeken bent.
Misschien moet ik nog maar een keer teruggaan. Of naar Museum Drachten, een van de andere locaties van Noorderlicht. Alle wijzers terug op nul en gewoon opnieuw kijken.
En tja, wat is kunst? Eigenlijk weet ik het ook niet. Misschien kunnen we het er nog wel eens over hebben, onder een borrel of zo.
dinsdag 11 september 2012
KOOP UW BENNER VAN EEN KENNER
De man die ons hier, geflankeerd door twee werken van Gerrit Benner, zo olijk aankijkt, zou u bekend voor kunnen komen, als u tenminste een bepaalde leeftijdsgrens hebt overschreden. Het is niemand anders dan Loek Brons, succesvol uitbater van een keten textielsupermarkten, maar hier in zijn nieuwe rol als kunsthandelaar. En omdat hij beschikte over een comfortabel startkapitaal, kon hij zich ook meteen posteren in de hoogste regionen van de kunstmarkt. Hij richtte zich vooral op het magisch realisme, en een tijdlang ging bijna ieder schilderij van Willink, Ket of Mankes dat ter veiling kwam steevast naar Brons. Vaak was het niet lang daarna te bewonderen in het Frisia Museum van Dirk Scheringa.
De entree van Loek Brons in het circuit van de Nederlandse kunsthandel bracht flink wat beroering teweeg, niet alleen omdat hij over aanzienlijk meer financiële middelen beschikte dan de meeste van zijn collega’s, maar ook omdat hij zijn collectie naar buiten bracht op een manier die in de toch wat voorname, en bovenal discrete, kunsthandel absoluut not done was. Hij maakte er geen geheim van dat hij in de eerste plaats koopman was en praatte vrijmoedig (schaamteloos, volgens anderen) over geld en handel. Hij was een van de eersten die aan alle kunstwerken een duidelijk leesbaar prijskaartje hing, in plaats van het gebruikelijke ‘prijs op aanvraag’. Ook organiseerde hij feestelijke bijeenkomsten voor klanten bij hem thuis, daarbij terzijde gestaan door zijn vrouw Miep, die haar bloeiende pornobedrijf van de hand had gedaan, en nu aan klanten erwtensoep serveerde. Het liep storm.
Kunsthandel Loek Brons werd een vaste gast op de TEFAF en de PAN, waar, tot afgrijzen van zijn collega’s, schilderijen op de laatste dag goedkoper waren dan op de eerste en waar hij geregeld acties organiseerde in de trant van ‘drie halen, twee betalen’. Dat hij een frisse wind door de kunsthandel liet waaien kan moeilijk ontkend worden, maar er waren veel collega’s die wat gegeneerd de andere kant opkeken, of zich zelfs vijandig opstelden. Maar ze konden niet om hem heen, en daarvan waren ze zich terdege bewust.
Als hoogtepunt (of dieptepunt, zo men wil) liet Brons ter gelegenheid van de PAN 2000 een folder drukken vol grappen en grollen, waarin hij in de meest vreemde uitdossingen zijn waren aanprees. Omdat het werk van een bepaalde kunstenaar volgens hem ‘in de lift’ zat, liet hij zich verkleed als liftboy fotograferen. Ook het plaatje bovenaan dit stukje is komt uit deze serie. Een enkeling zag er de humor wel van in (‘een soort nieuwe Sjef van Oekel’, werd hij genoemd in het populaire tv-programma van Barend en Van Dorp), maar in bredere kring werd er toch meest schande van gesproken: zoiets doe je niet als serieus kunsthandelaar!
Als hoogtepunt (of dieptepunt, zo men wil) liet Brons ter gelegenheid van de PAN 2000 een folder drukken vol grappen en grollen, waarin hij in de meest vreemde uitdossingen zijn waren aanprees. Omdat het werk van een bepaalde kunstenaar volgens hem ‘in de lift’ zat, liet hij zich verkleed als liftboy fotograferen. Ook het plaatje bovenaan dit stukje is komt uit deze serie. Een enkeling zag er de humor wel van in (‘een soort nieuwe Sjef van Oekel’, werd hij genoemd in het populaire tv-programma van Barend en Van Dorp), maar in bredere kring werd er toch meest schande van gesproken: zoiets doe je niet als serieus kunsthandelaar!
De catalogus werd gedrukt in een forse oplage en wie
iets meer over Benner wil weten, zal weinig moeite hebben een exemplaar te
vinden. Aanzienlijk anders ligt dat (en nu zijn we eindelijk waar we wezen
wilden) bij onderstaand boekje uit 1960. Het is de catalogus bij de grootste
Benner-tentoonstelling ooit gehouden. In de Städtische Kunstgalerie in Bochum
werden in 1960 maar liefst 262 Benners bijeengebracht en de expositie zou het
begin moeten worden van Benners internationale doorbraak. Dat is er helaas nooit
van gekomen. In plaats daarvan zakte Benner in de loop van de jaren zestig wat
weg uit het publieke vizier en het zou zo’n twintig jaar duren voordat zich, met
name door toedoen van Lambert Tegenbosch, Erik Slagter en voornoemde Loek Brons,
een hernieuwde belangstelling begon af te tekenen.
De Bochum-catalogus is niet de vroegste publicatie over
Benner. Eerder waren er al kleine catalogi uitgegeven door het Van Abbemuseum
(1955, ook in Groningen, Leeuwarden en den Haag), het Stedelijk Museum Schiedam
(1958) en het Stedelijk Museum Amsterdam (1959), maar het is wel een van de
meest zeldzame. Dat hij af en toe ook in Nederland opduikt is mede te danken aan
het feit dat de Bochum-tentoonstelling later werd overgenomen door de
Enschedese Kunstkring, die een expositie verzorgde in het Rijksmuseum
Twenthe. Maar omdat niet voldoende geld voorhanden was voor een eigen
publicatie, besloot men een Nederlandstalig omslag te drukken, die vervolgens om
de Duitse catalogus werd gevouwen. Voor wie het eerst komt
…
Voor meer details, klik HIER
zaterdag 1 september 2012
DE VROUWEN VAN SANNE SANNES
De meeste van deze stukjes hebben een simpele aanleiding:
een nieuwe aanwinst, een boek dat ik ergens heb gekocht. Dat is vrij willekeurig, zou je kunnen zeggen,
en dat is het ook, maar het maakt het leven wel overzichtelijker: je hoeft je
niet voortdurend het hoofd te breken waarover je nu weer iets zou kunnen of
willen schrijven. Je zit niet gevangen in de dwangbuis van de actualiteit, maar
je kunt gewoon kijken of er bij de dingen die je gekocht hebt iets zit waaraan
je uitgebreider aandacht zou willen besteden, en daar kun je dan extra
materiaal bij en over gaan zoeken. En zo
ging het ook deze week.
Dinsdag 28 augustus in Groningen. Bommen Berend, oftewel Groningens
Ontzet, de jaarlijkse feestdag ter nagedachtenis
aan het feit dat de stad zich staande hield in de belegering door de bisschop
van Münster in 1672. Kermis, vuurwerk, de paardenkeuring, zoals ieder jaar, en
ook een boekenmarktje aan het Hoge der Aa. Er waren terrassen, er was muziek, allemaal
prima, maar het aanbod stelde weinig voor. Eindeloos veel strips, bakken met LP’s,
waarbij de verkopers niet de moeite hadden genomen om ze op enigerlei wijze te
sorteren zodat alleen de aanblik je al van verder zoeken weerhield, en een
handvol boekenkramen, meest met
winkeldochters tegen afbraakprijzen. Een half uurtje zoeken leverde dan niet
meer op dan twee boekjes. Een dunne
catalogus van Francois Morellet, tamelijk onooglijk boekje, maar wel uit 1958.
Die gaat via Ebay naar Zwitserland, dat is duidelijk. En een curiositeit: een nummer van het tijdschrift-in-boekvorm Randstad,
uit 1962. Met oude nummers van literaire tijdschriften kun je, zoals iedere
antiquaar weet, een gracht dempen, maar dit was wel bijzonder: het bevatte twaalf
paginagrote foto’s van Sanne Sannes. Portretten,
van vrouwen uiteraard, betrekkelijk discreet, veel gezichten, met hier en daar
een zweem van een borst, maar in de onmiskenbare grofkorrelige onscherpe zwart-wit
stijl die in de jaren daarna zijn handelsmerk zou worden. Toch niet voor niets
geweest.
Sanne Sannes werd in 1937 in Groningen werd geboren, waar
hij zich na de middelbare school aanmeldde voor Academie Minerva. Er bestaat
nog een foto van hem achter een schilderij, maar zijn passie was de fotografie,
en omdat Minerva daar in die tijd weinig faciliteiten voor bood, maakte hij de
opleiding niet af. Om in zijn onderhoud te voorzien maakte hij modefoto’s en platenhoezen,
maar in zijn eigen werk namen vrouwen en erotiek een steeds belangrijker plaats
in. Zijn onorthodoxe benadering bleef niet onopgemerkt en rond 1960 werd hij op
verschillende plaatsen in binnen- en buitenland gezien als een talentvol exponent
van een nieuwe generatie fotografen. In 1993 schrijft Max van Rooy in de NRC:
“Ik zet hun motor
aan.” Met deze eenvoudige woorden omschreef fotograaf Sanne Sannes zijn
vermogen om vrouwen voor zijn camera tot verleidelijke, uitdagende poses te
bewegen. Waar deze stugge Groninger de elektriciteit vandaan haalde om het
kostbare vrouwelijke mechaniek op gang te brengen en het ongeremd aan het
draaien te houden, blijft voor niet ingewijden een raadsel. Zij die het hebben
ondergaan kunnen het ook niet bevredigend navertellen. Een van zijn destijds
favoriete modellen, Anna Beeke: “ Hij was een vroegoude jongen die zelden
loskwam van de obsessies die hem beheersten. Hij wist je zo te raken, op zo'n
eerlijke en gemeende manier te vleien... geen wonder dat zoveel vrouwen voor
hem uit de kleren gingen.” Sannes bezat de magische kracht om haar, na eerst
een slokje koffie te hebben genomen, een knop te laten omdraaien waarna ze
zonder verdere overgang voor zijn camera de gevraagde erotische rol speelde.’
Voor meer
details, klik HIER
In 1964 komt zijn boek Oog om Oog uit, foto’s met gedichten van Hugo Claus, en enkele jaren geniet hij van zijn status als angry young man van de Nederlandse fotografie. Dan, in 1967, rijdt hij op de terugweg van een fotoshoot, samen met assistent Gerrit Jan Wolffensperger en twee modellen, tegen een boom aan de Eeuwige Laan in Bergen. Wolffensperger en de twee modellen overleven het ongeluk ternauwernood, Sannes niet.
Voor meer details, klik HIER
Twee jaar na zijn dood verschijnt Sex a Go Go en in 1972 The Face
of Love, uitgaven die toentertijd de nodige ophef veroorzaakten, maar
daarna raakt het werk van Sannes, ieder geval bij een breder publiek, in de
vergetelheid. Het wordt vaak afgedaan als een typische uitdrukking van de
tijdgeest van de jaren zestig en wanneer men daarvan afstand wil nemen, vermindert
ook de belangstelling voor het werk van Sanne Sannes. Er komt pas een kentering in de jaren
negentig, als zijn broer Rob, na lang aandringen door fotohistorici, eindelijk
besluit de nalatenschap openbaar te maken. Het is aanleiding was om het eerste
deel van de klassieke serie Monografiën van Nederlandse Fotografen
aan Sanne Sannes te wijden.
Vanaf dat moment hoort Sanne Sannes tot de Nederlandse
klassieken. Zijn boeken krijgen een soort
cultstatus, iets wat internationaal nog
wordt versterkt als hij wordt opgenomen in The
Photobook: a documentary history van Martin Parr en Gerry Badger, en een
vaste plaats krijgt in alle andere boeken over het onderwerp die daarna
verschijnen. De prijzen stijgen mee met
zijn roem mee.
donderdag 9 augustus 2012
Willem Hussem - Tussen schrift en leegte
Willem Hussem (1900-1974) was Haags. Zeer Haags. In de jaren vijftig en zestig gold hij als een lokale kunstpaus in de Haagse art scene van die tijd, die bijeenkwam in bodega de Posthoorn, en die zich verenigde in kunstenaarsgroepen als Verve en Fugare. De Haagse kunstwereld was sterk in zichzelf gekeerd. De meeste artistieke revoluties trokken, bij gebrek aan een voedingsbodem, aan de stad voorbij en terwijl Amsterdam het Nederlandse centrum van de CoBrA beweging werd en Sandberg van het Stedelijk Museum een plek voor eigentijdse kunst maakte, bleven de meeste Haagse kunstenaars voortborduren op het gematigd modernisme van de École de Paris en vormen van realisme die in de hoofdstad al lang als oubollig en achterhaald werden beschouwd. Door de landelijke kunstkritiek werd de meeste Haagse kunst dan ook ofwel genegeerd, of afgedaan als te braaf en te beschaafd om van meer dan lokaal belang te kunnen zijn.
Willem Hussem in Museum Belvedere, Oranjewoud
Pas in de loop van de jaren negentig kwam er een kentering in de waardering voor wat toen de Nieuwe Haagse School werd genoemd. Die verandering was met name te danken aan de inspanningen van het echtpaar Ton en Roelie Knoester, die met hun kunsthandel aanvankelijk vrijwel alleen de weg baanden voor een herwaardering van de Haagse kunst uit de jaren vijftg en zestig. Hun boek De Nieuwe Haagse School (2002) was in feite bij verschijnen dan ook al al klassiek geworden.
Hoewel het boek overtuigend laat zien dat de verscheidenheid in de Haagse kunst veel groter was dan wel werd aangenomen en dat ook het werk van een aantal minder bekende kunstenaars wel degelijk de moeite waard was, werd toch ook duidelijk dat slechts enkelen ook vanuit nationaal perspectief als belangrijk kunnen worden beschouwd. En naast Jaap Nanninga en Piet Ouborg geldt dat zeker voor Willem Hussem.
Dat Hussem's werk tegenwoordig ook in het noorden in bredere kring bekend is, komt voor een groot deel voor rekening van Belvedère-directeur Han Steenbruggen, een fervent Hussem-liefhebber, die niet alleen twee jaar geleden in Oranjewoud een prachtige tentoonstelling organiseerde, met bijbehorend boek, maar die ook in 1994 al een uitgebreide monografie schreef over de kunstenaar. Zijn boek Tussen Schrift en Leegte was weliswaar niet de eerste, maar wel de meest uitgebreide studie over Hussem en geldt sindsdien als het standaardwerk over de kunstenaar. Helaas is het al jaren uitverkocht, en de enkele keer dat je het antiquarisch tegenkomt, moet je maar afwachten of het maagdelijk witte omslag niet door onverlaten permanent is bezoedeld. Het is dan ook met lichte trots dat ik hier een werkelijk smetteloos exemplaar kan aanbieden ( in het jargon aangeduid als ‘mint’). Alleen mensen met schone vingers gelieven te reflecteren.
Voor meer details, klik HIER
Filmpjes over Willem Hussem zullen er wel niet zijn, dacht ik, en voor zover het de man zelf betreft klopt dat ook. Maar ik vond wel een kort filmpje met mooie beelden van zijn werk, met plechtige orgelmuziek eronder. Niet uit Den Haag, of uit Heerenveen, zoals je misschien zou verwachten, maar uit Spanje. De globalisering van de kunst ...
Bij wijze van toegift nog even dit fraaie boekje met gedichten van Hans Andreus, en vier paginagrote illustraties van Willem Hussem, uitgegeven bij A.A.M. Stols in 1955.
Voor meer details, klik HIER
woensdag 8 augustus 2012
Akkermania
Ik weet niet hoe het u vergaat, maar wanneer ik ‘s morgens
in de spiegel kijk (en trouwens ook de rest van de dag) is het
maken van een zelfportret zo ongeveer het laatste dat ik me opkomt. Zo niet bij
Philip Akkerman, die in de loop van dertig jaar al meer dan drieduizend keer
zijn eigen tronie vereeuwigde, in alle mogelijke technieken en stijlen. Hij heeft er groot succes mee: de Caldic
Collectie heeft er inmiddels meer dan tweehonderdvijftig vergaard. Vorig jaar
had hij een grote expositie in de Kunsthal in Rotterdam, onder de titel Akkermania.
Enige tijd geleden kwam ik, tot mijn verrassing, in Duitsland een zelfportret van Philip Akkerman tegen, een pentekening op papier op het formaat van een grote ansichtkaart, 21 bij 15 cm, gesigneerd en gedateerd '96. Het leek een beetje een snelle schets, maar hij deugde wel, dacht ik. Voor alle zekerheid stuurde ik een plaatje naar de kunstenaar met het verzoek er even naar te kijken. En ja hoor, binnen een paar uur had ik een mail terug. Jazeker, was van hem, 'signed all over'! Hij wist het niet goed meer, maar meende dat hij deze tekening op verzoek had gemaakt voor 'een blinde of dove persoon'. Hoe dan ook (laten we hopen dat het om het tweede gaat), een echte Akkerman voor een wel heel bescheiden prijs.
En voor wie er nog veel meer wil zien, is er nog het boek Philip Akkerman: 2314 Self-portraits. Meer dan 700 pagina's, ruim tweeëneenhalve kilo, en ook nog gesigneerd. Wie dan nog niet genoeg Akkerman heeft, moet eens ernstig gaan nadenken.
Abonneren op:
Posts (Atom)