Af en toe moet het Groninger Museum duidelijk maken dat
het, ondanks de stoet brave Russen, Britten en Canadezen die de afgelopen jaren
voorbijtrokken, wel degelijk nog jong van geest is, en baanbrekend,
grensverleggend, uitdagend, controversieel, brutaal, of wat voor andere fraaie
termen Kees van Twist daar zo graag voor mocht gebruiken. En dan komt er een
jonge Nederlandse kunstenaar die tot op dat moment hoofdzakelijk actief was in het
galeriecircuit, en die krijgt een museale overzichtstentoonstelling aangeboden,
zodat zowel de kunstenaar als het museum meteen een primeur te pakken hebben.
Eerder hadden we al Erik van Lieshout en Folkert de Jong, en nu is het de beurt
aan Marc Bijl (1970), voor wie ten
behoeve van zijn tentoonstelling Urban Gothic een complete verdieping is ingeruimd.
Marc Bijl komt uit het alternatieve circuit, en dat
zullen we weten ook. Het aan hem gewijde
filmpje in de serie Hollandse Meesters in de 21ste
eeuw begint met een fragment waarin we zien hoe hij basgitaar speelt in
een punkbandje, dat, jawel, de naam Götterdämmerung draagt. Vervolgens gaan we zijn atelier in Kreuzberg, waar hij doende is met street art. Veel wijzer worden we er niet echt van. We zien het
grote zwarte beeld van Lara Croft met de sigaret dat nu ook in het museum staat.
De kunstenaar drinkt koffie op een plastic tuinstoel, scharrelt wat rond met
een wit doek, legt er een objet trouvé bovenop en haalt het dan weer weg. Hij pleegt
‘ingrepen in de openbare ruimte’ door op willekeurige plekken kreten als
‘chaos’, ‘terror’ of ‘anarchy’ te spuiten en plakt vervolgens ergens op
straat met zwart tape een kruis op witte plastic zakken gevuld met schuim. Maar
eigenlijk zijn zulke dingen niet bedoeld voor de straat, merkt hij nog op, maar
uiteindelijk voor een galerie of een museum. En ja, daar staan ze dus nu.
Eigenlijk is dat het eerste probleem waar je tegenaan
loopt in deze tentoonstelling: dat werken die hun oorsprong vinden in een
subcultuur nu opeens zorgvuldig uitgelicht in strakke museumzalen staan. Daar
wringt iets. Je krijgt het gevoel dat al die brutale teerbeelden die commentaar
leveren op de maatschappij waarin wij leven opeens een soort displaced persons zijn geworden, weggevoerd uit hun oorspronkelijke context en
neergeplant op een plek waar ze eigenlijk niet thuishoren: in het museum, het
bolwerk van burgerlijke cultuurbeleving. Het is een beetje alsof de Sex Pistols
een galaconcert houden in de Royal Albert Hall. Hier zijn ze niet meer alleen de
weerspiegeling van een bepaalde kritische opstelling tegenover de maatschappij,
maar worden ze ook geacht voor diezelfde maatschappij betekenis te hebben. Ze
worden getransformeerd tot kunstobjecten, op sokkels, met bordjes die het
allemaal uitleggen. En zo waren ze nooit bedoeld. Punk
art, gothic art en andere uitingen van sub- en tegencultuur werden, en
worden, in de eerste plaats gemaakt voor gelijkgestemden, niet voor een
museumpubliek van middelbare leeftijd en ouder. Want echte punkers gaan niet
naar het museum.
Iets vergelijkbaars zien we op een groot zwart doek met
daarop in gotische letters een citaat uit Hesse’s Steppenwolf, lang genoeg om te indruk te wekken dat de tekst voor de
kunstenaar belangrijk is. Dat kan. Maar Steppenwolf
is al zeker vijftig jaar lang een cult
book in alle varianten van de counter
culture, van hippies tot punkers. Generatie na generatie identificeert zich
al met de hoofdpersoon in een poging hun plaats in de wereld te vinden. Zo ook
Marc Bijl, blijkbaar. Geen enkel bezwaar tegen, een boek is geheel nieuw voor iedereen die het voor het eerst
leest en het feit dat miljoenen dat eerder ook deden maakt op dat moment niet
uit. Maar in een tentoonstelling is het niet meer dan een gemeenplaats.
‘Een voorbeeld
daarvan is het werk PORN, 2010 dat
het Groninger Museum verwierf. Dit werk refereert aan het werk Love van Robert Indiana, dat in de loop van de
tijd grote bekendheid kreeg als symbool voor de Love-generation van de jaren ‘60. Bijl paste de sculptuur
aan en vertaalde hem naar deze tijd. In een tijdsgewricht dat zijn naïviteit
voorgoed verloren lijkt te hebben en waarin sprake is van extreme
transparantie, verruwing en vergaande commercialisering, lijkt PORN als symbool niet meer dan een somber label
van de tijd waarin wij leven.’
Mooi gezegd, lijkt mij. Maar wat betekent het eigenlijk?
Dat de punker van weleer door middel van een artistieke verwijzing protesteert
tegen de verwildering der zeden? Een cynisch commentaar dat een beetje punker heden
ten dage allang niet meer in de liefde gelooft? Of is het gewoon een los ideetje,
en verder niet? Net zoiets als twee Rietveld-stoelen zwart bedruipen en het
werk ‘ZZ Top’ te noemen? Of een stalen hutkoffer voorzien van het opschrift ‘Bad
Art …. ‘? Grappig ideetje (hoewel de koffer misschien wat aan de krappe kant is),
maar naar meer moet je ook niet zoeken.
En het kan ook helemaal misgaan. De grote middenzaal is
door Bijl volgestouwd met beelden, op pallets met een gekleurde tl-buis eronder,
en een wand van luidsprekerboxen, waaruit een kakofonie aan historische stemmen
klinkt. Als het woord ‘chaos’ ergens op zijn plaats is, is het wel hier, hoewel
getracht wordt om daar, in onvervalst museumbordjesproza,
een mouw aan te passen:
‘Het nieuwe werk
dat Bijl speciaal ter gelegenheid van deze tentoonstelling maakt, zal een
geheel eigen interpretatie zijn van de traditionele beeldentuin. Van oorsprong
als plek om tot rust te komen en te genieten van de schoonheid, zal van deze
uitvoering eerder een ontregelende werking uitgaan.’
Zeker. Maar ontregelen is geen doel op zich; mensen ontregelen
kun je ook op een hoop simpeler manieren. Er moet, als de toeschouwer eenmaal ontregeld
is, ook iets voor in de plaats komen. Maar hier komt helemaal niets. Van de hele
installatie blijft, hoe je ook je best doet, uiteindelijk niets anders over dan een zwartgeteerd
tuincentum en een partij teringherrie, om in stijl te blijven. En laat niemand
nu aankomen met het verhaal dat dit nu juist de essentie van het kunstwerk
uitmaakt, dat verwachtingen en zekerheden door de kunstenaar worden
gedeconstrueerd, of wat voor andere artistieke prietpraat dan ook. Dit is gewoon
niet goed genoeg.
‘Wat is de essentie van de brand ‘Marc Bijl’?, werd de kunstenaar gevraagd in een onmiskenbaar
hedendaags getoonzet interview op
YouTube. ‘Jong’, antwoordt hij na enig nadenken, ‘Of adolescent. Dat is iets waar je een hele
poos mee door kunt gaan.’ Dat blijkt wel, en eigenlijk is dat ook het probleem.
Best sympathiek, zo’n dwarse jongen die
een beetje dwarse kunst maakt. Maar of hij ‘genadeloos de tijdgeest aanvoelt’,
zoals Sandra Smets in de NRC schreef, weet ik eigenlijk niet. Dat zijn wel hele
grote woorden. Misschien zijn eigen tijdgeest. Want dat adolescente waar hij
het zelf over heeft, is ook zijn beperking. De eerste vijf of zes zalen zijn
even aardig in hun energieke opstandigheid, maar tegelijkertijd ook wel erg
vluchtig en, excusez-le-mot,
leeftijdsgebonden. En als die dwarsigheid verdwijnt en hij onduidelijk in de
weer gaat met de recente kunstgeschiedenis, met verwijzingen naar bijvoorbeeld
Newman, Arp, Rothko en een serie flauwe Mondriaan-grappen, raakt hij de weg
kwijt en de tentoonstelling eigenlijk ook.
Marc Bijl is een kunstenaar die zoekende is, zo lijkt
het, naar wat hij wil en wat hij kan. Veel duidelijkheid heeft die zoektocht
nog niet opgeleverd, en meesterwerken ook niet. En misschien hoeft dat ook wel niet, maar dan moet
je je wel afvragen of zo’n kunstenaar in dit stadium van zijn loopbaan al een retrospectief
moet krijgen in het Groninger Museum. Voor een goede expositie mag ‘controversieel’,
‘grensverleggend’, of wat dan ook, hoogstens een bijkomend kenmerk zijn. Het
welslagen van een tentoonstelling als Urban Gothic staat of valt met de
vraag of zijn werk in deze nieuwe museale context ook iets te zeggen heeft. En
daar mankeert het hier aan. Beelden van anderen nemen (symbolen, logo’s,
teksten, schilderijen) en daar ‘iets mee doen’ levert uiteindelijk te weinig op
om zo’n grote tentoonstelling interessant te houden. Het blijft steken in een
verzameling quasi-rebelse gebaren,
oppervlakkige effectjes en kleine ideetjes, die vervolgens worden uitvergroot
en met een overdaad aan pretentie aan de museumbezoeker worden voorgeschoteld. Negen
zalen Marc Bijl is buiten proportie. Daarvoor heeft hij simpelweg te weinig te
vertellen.
De directeur van het Groninger Museum is, voor zover wij
weten, niet punk, en de samenstellers van de tentoonstelling ook niet. Om de
inhoud kan het niet gaan, want daarvoor heeft het geheel gewoon te weinig
gewicht. Dus uiteindelijk blijf je zitten met de ongemakkelijke vraag of het presenteren
van een tentoonstelling als Urban Gothic eigenlijk niet een vorm van koketteren is met een opvallende
buitenkant, publicitair misschien aantrekkelijk maar zonder al te veel
inhoud, ten behoeve van het eigen imago. En daar kun je toch, op zijn minst,
je twijfels over hebben.
De tentoonstelling is nog te zien tot en met 31 maart
2013. Dat is, inderdaad, erg lang.